Diep in een grot, waar geen licht doordringt en stilte drukt als een zware deken, fladderde Luna, een jonge vleermuis. Ze was alleen, en de gebruikelijke kalmte die de duisternis bracht, voelde die nacht als een koude eenzaamheid. Haar vleugels bewogen snel, haar adem was onregelmatig, en haar hart klopte alsof het haar angst wilde overstemmen. Ze wist niet meer hoe ze hier terecht was gekomen. De gangen van de grot, ooit vertrouwd, voelden nu als een labyrint zonder einde.
In het duister zocht Luna wanhopig naar een teken, een weg naar buiten. Maar alles om haar heen leek stil en leeg. De gebruikelijke geluiden van haar familie, de zachte klikjes en echo’s die hen verbonden hielden, waren nergens te horen. Voor het eerst voelde ze zich verloren in de diepte.
De Taal van de Trillingen
Luna sloot even haar ogen, hoewel de duisternis niets anders bood dan zwart. Ze wist dat paniek haar niet zou helpen. In plaats daarvan ademde